
Jurisprudentie
AQ6228
Datum uitspraak2004-07-28
Datum gepubliceerd2004-08-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/6344 WVG + 02/6345 WVG
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/6344 WVG + 02/6345 WVG
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen medische noodzaak woningsanering.
Uitspraak
02/6344 WVG
02/6345 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] appellant en [appellante] appellante, wonende te Zoetermeer, appellanten,
en
het College van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 9 november 2001 heeft gedaagde de aanvraag van appellanten voor een (woon-)voorziening in het kader van de Wet voorziening gehandicapten (Wvg) - een tegemoetkoming in de kosten van woningsanering - afgewezen.
Gedaagde heeft het bezwaar tegen dat besluit bij het thans bestreden besluit van
11 maart 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank 's-Gravenhage heeft bij de aangevallen uitspraak van 6 november 2002, reg.nr. 02/1553 WVG, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellanten heeft mr. M.H.J. Toxopeus, advocaat te Zoetermeer, op bij beroepschrift aangegeven gronden tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 10 maart 2004 waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Toxopeus. Appellante is verschenen bij gemachtigde, mr. Toxopeus. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P.C. van Aller, werkzaam bij gedaagde.
Na de behandeling van het geding ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Gedaagde heeft op 1 april 2004 een aanvullende medische rapportage van de GGD Zuid-Holland West aan de Raad gezonden en vanwege appellanten is op 21 april 2004 een reactie op dit rapport aan de Raad gezonden.
Bij brief van 11 mei 2004 heeft gedaagde - desgevraagd - de Raad een nadere reactie doen toekomen waarop namens appellanten op 2 juni 2004 een schriftelijke reactie aan de Raad is gevolgd.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 16 juni 2004 waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten verwijst de Raad, mede gelet op de gedingstukken, naar de aangevallen uitspraak.
Bij besluit van 11 maart 2002 heeft gedaagde in bezwaar gehandhaafd het besluit van 9 november 2001 waarbij op de aanvraag van appellanten van 1 juli 1998 om een tegemoetkoming in de kosten van vervanging van vloerbedekking afwijzend is beslist.
Het bestreden besluit berust - kort samengevat - op het standpunt dat niet is gebleken van een medische noodzaak tot sanering van de woning.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep is zijdens appellanten de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden.
De Raad dient de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit in rechte stand houdt. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sanering van de woning van appellanten noodzakelijk is in verband met de ziekte Chronic Obstructive Pulmonary Disease (COPD).
De Raad heeft het navolgende overwogen.
Voor de beantwoording van de in geding zijnde vraag zijn in het onderhavige geval van belang de artikelen 2 en 3 van de Wvg en de hierop gebaseerde Verordening voorziening gehandicapten (hierna:Verordening) van de gemeente Zoetermeer.
Uit artikel 1.2 onder 1, aanhef en sub b, van de Verordening blijkt dat een voorziening slechts kan worden toegekend voor zover deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen van betrokkene op het gebied van het wonen op te heffen of te verminderen.
Uit de gedingstukken, waaronder de rapportage van de Zorgring van 23 oktober 2001 door COPD-verpleegkundige mw. C. van den Engel en in het bijzonder het medisch advies van 31 maart 2004 van de GGD Zuid-Holland West, opgesteld door medisch adviseur T. Elbertsen - beoordeeld naar objectief medische maatstaf als bij de toepassing van de Wvg is vereist - blijkt niet van een bij appellant bestaande noodzaak als bedoeld in artikel 1.2. onder 1, aanhef en sub b, van de Verordening voor de verzochte woningsanering.
De GGD Zuid-Holland West heeft overlegd met de huisarts van appellant en bij de rapportage zijn de resultaten van een specialistisch longfunctieonderzoek betrokken.
De Raad ziet geen aanleiding om aan de uitkomst van het GGD-onderzoek te twijfelen. Nu vanwege appellanten is afgezien van een contra-expertise en evenmin andere medische gegevens in geding zijn gebracht die duiden op een medische noodzaak tot woningsanering, komt de Raad tot de slotsom dat gedaagde terecht heeft geweigerd appellanten de gevraagde voorziening toe te kennen.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling tot schadevergoeding of voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om een veroordeling tot schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. M.I. ’t Hooft, als voorzitter, en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert en mr. C.J. Bornman als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2004.
(get.) M.I. ’t Hooft
(get.) S.W.H. Peeters